De Big 5 persoonlijkheidsfactoren

Inhoud

Dit gedeelte van de site is gebaseerd op het boek van Prof.dr. Boele de Raad en drs. Mien Doddema-Winsemius. Het boek (De Big 5 persoonlijksheidsfactoren; Boele de Raad / Mien Doddema-Winsemius; Uitgeverij Nieuwezijds; ISBN 9057122030 / 9789057122033) leest veel prettiger maar is door zijn lineaire structuur minder goed te doorzoeken dan mogelijk is met een elektronisch beschikbaar document. Bovendien biedt een html-document de mogelijkheid vele links aan te brengen waardoor snel door de informatie heen gesprongen kan worden. Deze site bevat in principe de gehele inhoud van het boek met weglating van die woorden uit het idioticon die oorspronkelijk in Griekse en Hebreeuwse spelling zijn weergegeven. De bedoeling is het geheel een goede aanvulling te laten zijn op het boek.

Het bevat een korte inleiding in de persoonlijkheidspsychologie waarin de nadruk ligt op het zogenaamde Big Five model van eigenschappen van personen. Dat model is internationaal steeds meer geaccepteerd als het toonaangevende instrument voor het in kaart brengen van eigenschappen. Het Big 5-model heeft de functie van een referentiekader in wetenschappelijk onderzoek, met zeer praktische toepassingen voor professionals, in bijvoorbeeld de personeelspsychologie en de gezondheidszorg, die een degelijk en adequaat beoordelingsinstrument nodig hebben om iemands belangrijkste eigenschappen snel en betrouwbaar te meten. De Big 5 wordt ook gebruikt in de psychotherapie, in gevallen waarin DSM-IV tekortschiet bij de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen. De herkomst van dat model en de centrale inhoudelijke kenmerken ervan worden uitvoerig toegelicht. De 'Big 5' gaat uit van een vijftal eigenschapsdimensies, of 'factoren':
Deze site is daarnaast een woordenboek van de persoonlijkheid want de Big 5 is een talig instrument, dat uitgaat van de manier waarop wij mensen karakteriseren. Deze site bevat dan ook het complete lexicon (meer dan 10.000 woorden) van de taal waarin menselijke eigenschappen worden uitgedrukt, het zogenaamde Idioticon. Dit is een het systematische en uitgebreide vocabulaire voor de beschrijving van eigenschappen van personen. Door de zoekfunctie van de internetbrowser toe te passen op het idioticon wordt de weg gewezen naar karaktertrekken, die weer leiden naar het 'periodiek systeem van persoonlijkheidseigenschappen'. De site laat zien hoe ongekend rijk de woordenschat is waarmee wij mensen typeren en vormt een handig aanvullend instrument bij het schrijven van psychologische rapporten.

Het idee om het omvangrijke vocabulaire van persoonlijkheidseigenschappen voor een breed publiek toegankelijk te maken vloeit min of meer logisch voort uit het persoonlijkheidspsychologisch onderzoek aan de universiteit van Groningen waar de auteurs in participeren. Eén van de doelstellingen van dat onderzoek is het systematisch in kaart brengen van alle belangrijke eigenschappen van personen. De taal vormt daarin een centraal aandachtspunt omdat het gezien kan worden als het sediment van de opvattingen die mensen over elkaar hebben.
Het Idioticon-deel van het boek over de Big Five persoonlijkheidsfactoren verschilt niet van het eerder verschenen (1997) 'Idioticon van de persoonlijkheid' van Doddema-Winsemius en De Raad. Alleen de inleiding is uitgebreid en aangepast en de titel van het boek past meer in de huidige traditie van de persoonlijkheidspsychologie.

Prof.dr. Boele de Raad en drs. Mien Doddema-Winsemius zijn werkzaam bij de vakgroep Psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen


Inleiding

De Big Five persoonlijkheidsfactoren vormen een efficiënt systeem voor het identificeren en communiceren van persoonlijkheidseigenschappen. Nagenoeg alles wat je over de persoonlijkheid van iemand zou kunnen zeggen - zowel het gewone of normale als het ongewone of abnormale, is door deze vijf factoren of in combinaties ervan uit te drukken. Het Big Five systeem van eigenschappen is wetenschappelijk betrouwbaar, en het wordt wereldwijd toegepast op allerlei terreinen van onderzoek waar men gedrag deels wil verklaren of begrijpen vanuit de persoonlijkheid, maar ook bij de professionele beoordeling, in het bijzonder in de personeelspsychologie en in de klinische psychologie. Persoonlijkheidsstoornissen, bijvoorbeeld, kunnen heel goed beschreven worden in termen van de extreme varianten van deze vijf factoren (zie hierover o.a. Ostendorf & Riemann, 2005). De Big Five factoren, die bedoeld zijn voor een zeer breed gebruik, omvatten de volgende vijf basiskwaliteiten, ofwel dimensies, van persoonlijkheid: Extraversie, Vriendelijkheid, Zorgvuldigheid, Emotionele Stabiliteit, en Intellectuele Autonomie. Het aantal van vijf basiskwaliteiten lijkt misschien weinig, maar deze vijf vormen slechts het topje van een ijsberg, zoals een snelle blik in het nagenoeg complete register van persoonlijkheidseigenschappen verderop in dit boek zal bewijzen.

Elk van deze basiskwaliteiten representeert een uiteinde of pool van een dimensie, ieder met een bijbehorende tegenpool. Zo staat Extraversie tegenover Introversie, Vriendelijkheid tegenover Onvriendelijkheid, Zorgvuldigheid tegenover Onzorgvuldigheid, enzovoort. In Figuur 1 is een vereenvoudigde vorm van het Big Five model weergegeven. Voor Extraversie, bijvoorbeeld, staat een drietal eigenschappen die typisch zijn voor de Extraverte pool van deze dimensie, en een drietal eigenschappen die typisch zijn voor de Introverte pool van die dimensie. Die drie (of zes) eigenschappen representeren samen een nog veel grotere verzameling eigenschappen. Hoewel er zeer betrouwbare vragenlijsten zijn, zoals de Nederlandse FFPI (Five-Factor Personality Inventory van Hendriks, Hofstee & De Raad, 1999), zou het schema van Figuur 1 al heel goed gebruikt kunnen worden voor een snelle beoordeling van personen - voor Extraversie probeer je dan, bijvoorbeeld, aan te geven of iemand eerder 'spontaan, lawaaierig, spraakzaam' is of 'gesloten, gereserveerd, individualistisch'. Voor Vriendelijkheid moet worden aangegeven of iemand eerder 'hartelijk, mild, tolerant' is of 'bazig, dominant, veeleisend'. Voor de andere drie dimensies moet iets dergelijks gedaan worden, zodat een beoordeling plaatsvindt in termen van alle vijf dimensies. De woorden in dit schema zijn waarschijnlijk niet toereikend om allerlei nuances uit te drukken. Voor een veel genuanceerder beeld kan men gebruik maken van het uitgebreide register van uitdrukkingen, het zogenaamde idioticon, verderop in dit boek. Dat register bevat enkele duizenden uitdrukkingen en is gedistilleerd uit het eigenlijke lexicon, de complete woordenschat van een taal.

Ondanks die duizenden uitdrukkingen lijken oordelen over persoonlijkheid toch eigenlijk steeds neer te komen op onderscheidingen in termen van de meest belangrijke en bruikbare aspecten van die uitdrukkingen, en die bruikbare aspecten zijn redelijk goed samen te vatten met de vijf dimensies van het Big Five model.

Geschiedenis van de vijf dimensionele begrippen
De vijf Big Five begrippen (en hun tegenhangers) hebben ieder een eigen geschiedenis. Het tweetal Extraversie en Emotionele Stabiliteit is verreweg het meest bestudeerd en heeft ook de langste geschiedenis, die teruggaat naar het begin van de twintigste eeuw. Overigens figureerde de term 'Emotionele Stabiliteit' aanvankelijk alleen als 'Neuroticisme', het begrip waarmee de eigenschappen van de tegenpool, Emotionele Instabiliteit, worden beschreven. Extraversie en Neuroticisme zijn ooit door Wiggins (1968) de 'Big Two' genoemd. Deze twee dimensies heten ook wel de 'temperament-factoren'. In die factoren ligt het accent op de emotionele aspecten van eigenschappen.
Van deze twee is Extraversie (en daarmee Introversie) misschien wel de oudste in de geschiedenis van de persoonlijkheidspsychologie. In elke serieuze persoonlijkheidsvragenlijst worden extraverte en introverte eigenschappen gemeten. Het was waarschijnlijk Carl Jung (1917) die voor het eerst Extraversie en Introversie als de twee kenmerkende oriëntaties van de persoonlijkheid onderscheidde. Hij beschreef Extraversie en Introversie als attitudes die tegelijkertijd voorkwamen in de persoonlijkheid, waarbij gewoonlijk één van beide dominant was. Iemand met een extraverte attitude was op de buitenwereld georiënteerd en iemand met een introverte attitude was op het eigen innerlijk georiënteerd. Tegenwoordig worden de twee eigenschappen opgevat als uiteinden van een en dezelfde dimensie, en dus niet meer als attitudes. Hans Eysenck bijvoorbeeld, beschreef de typische extravert - als iemand die houdt van feestjes, veel vrienden heeft, en erg actief is. De typische introvert, daarentegen, werd door hem beschreven als iemand die het liefst alleen is, weinig vrienden heeft, afstandelijk is en wat rustiger aan doet. Uit onderzoek is bekend dat extraverten vaker leiderschapsrollen bekleden, en ze zijn inderdaad vaker op feestjes te vinden.

Emotionele Stabiliteit (tegenover Neuroticisme) werd voor het eerst uitgebreid gemeten gedurende de Eerste Wereldoorlog om vast te stellen of militairen in staat waren met stress om te gaan. De dimensie heeft enkele naamswijzigingen ondergaan, waarbij vooral verwijzingen naar angst populair waren, maar nu wordt bijna exclusief het begrippenpaar Emotionele Stabiliteit en Neuroticisme voor die dimensie gebruikt. De eerste term wordt vooral gebruikt in situaties waar de eigenschap wordt benadrukt als een positieve kwaliteit of een positief vermogen. Neuroticisme wordt vooral gebruikt in klinische contexten waar neurotisch gedrag zich als probleem aandient.
Kennis van iemands Emotionele Stabiliteit is relevant in een reeks van contexten waarin sprake is van uitdagingen, obstakels, en stress. Geconfronteerd met dergelijke situaties is een deel van de mensen niet goed in staat tot effectief functioneren; soms komt dergelijk ineffectief gedrag tot uiting in de vorm van psychologische stoornissen.

De dimensies Vriendelijkheid en Zorgvuldigheid hebben misschien wel de kortste historie in de persoonlijkheidspsychologie; ze zijn vooral prominent geworden met de opkomst van het Big Five model. Waar Extraversie en Emotionele Stabiliteit de 'temperament-factoren' worden genoemd, kunnen Vriendelijkheid en Zorgvuldigheid worden aangeduid als 'karakter-factoren', waarbij het accent ligt op het morele aspect van eigenschappen. De twee zijn echter ook duidelijk van elkaar te onderscheiden. Vriendelijkheid heeft (tezamen met Extraversie) vooral betrekking op het interpersoonlijke gedrag en is van fundamenteel belang voor de beschrijving van sociale oriëntaties. Zorgvuldigheid daarentegen is vooral van belang in allerlei situaties waarin prestatie een belangrijke waarde is. Als je georganiseerd, systematisch, efficiënt, en praktisch bent ingesteld, dan is dat zeker in je voordeel in bijvoorbeeld het bedrijfsleven en in leersituaties, dat wil zeggen in situaties die worden gekenmerkt door een taakstructuur. Situaties met zo'n taakstructuur zijn overigens evenzeer, maar misschien minder expliciet, in de huiselijke sfeer te vinden.

Intellectuele Autonomie vormt een verhaal apart. Het is vooral de verwijzing naar intelligentie die hier, overigens terecht, voorop staat, maar die verwijzing zorgt ook voor verwarring. Dat laatste blijkt uit de verschillende benamingen waaronder deze dimensie bekend is. In plaats van de term 'Intellectuele Autonomie' spreekt men ook wel van 'Intellect', van 'Cultuur', en van 'Creativiteit', en in sommige kringen geeft men de voorkeur aan het label 'Openstaan voor Ervaringen'. In het algemeen omvat deze dimensie, welke naam er ook aan is gegeven, zekere aspecten van de intellectuele en creatieve kwaliteiten van individuen. Binnen het kader van dit boek gaat het er echter steeds om een beschrijving te geven van zogenaamde 'dispositionele kwaliteiten', zoals ook het geval is voor de andere vier dimensies. Dat betekent dat wordt beschreven hoe iemand zich doorgaans, in vergelijking tot anderen, gedraagt, of geneigd is te gedragen. In het geval van Intelligentie of Intellectuele Autonomie gaat het dan om de vraag of iemand vaker of juist minder vaak dan anderen uit zich zelf bijvoorbeeld oplossingen voor problemen aandraagt. Dat gedrag typeert dan die persoon. Deze dispositionele opvatting staat in duidelijk contrast met de procedure bij intelligentietests, waar verwacht wordt dat een individu streeft naar een optimale score op de test. Het onderscheid waar het hier om gaat wordt wel aangeduid met de tegenstelling 'typische' versus 'maximale' verrichting of handeling. Het verschil van mening, ook internationaal, betreft echter vooral de precieze inhoud en de naamgeving van deze vijfde dimensie.

De Big Five dimensies hebben hun oorsprong in de gewone alledaagse taal, daarin ligt een deel van hun kracht. Big Five oordeelsschema's als Figuur 1 zijn bij voorkeur gesteld in toegankelijke taal. Over de achtergrond van de Big Five dimensies en over de rationale achter deze lexicale benadering van de persoonlijkheid valt echter vanuit wetenschappelijk oogpunt meer te zeggen. Dat doen we in de volgende paragrafen.

naar boven

Karakterpraat

Dagelijkse gesprekken op het werk, thuis of in het café hebben voor het merendeel betrekking op gedrag en eigenschappen van jezelf of van anderen: Wie doet wat met wie, en is dat goed of slecht? Wie is populair en wie niet, en waarom? Hoe moet je omgaan met een moeilijk kind, of met een moeilijke partner of collega? De meest verkochte boeken zijn romans die gaan over hoe de hoofdpersonen hun intieme ervaringen verwerken en reageren op veranderingen in het leven. Het doorsnee dagblad heeft algauw meer dan een derde van de redactionele pagina's gewijd aan stukken waarin de lezer wordt blootgesteld aan het intieme leven van anderen. In bijna ieder krantenartikel zijn wel karakteruitspraken te vinden. Uit de Volkskrant van 13 december 2004 is, bijvoorbeeld, binnen vijf minuten de volgende serie uitspraken opgetekend, elk afzonderlijk uit een willekeurig artikel op één van de negen redactionele pagina's: Karakteruitspraken zoals hierboven zijn niet alleen een expressie van hoe we onze ideeën over mensen in taal vorm geven, maar de continue kennisname van zulke uitspraken bepaalt ook hoe we over karakter en persoonlijkheid denken.
Het onder woorden brengen van ideeën over iemand, het inschatten van een karakter, is meer dan het opsommen van een aantal eigenschappen, net zoals taal meer is dan een verzameling woorden. Dat komt doordat het mensen zijn die over mensen spreken. Ze gebruiken woorden om iets uit te drukken of om iets gedaan te krijgen, en ze worden door woorden van anderen in hun ziel geraakt of tot lachen bewogen. Het gaat hierbij zowel om zakelijke aspecten - is de observatie goed weergegeven; is de ander goed geïnformeerd? - als om gebruiksaspecten - heb ik gezegd wat ik wilde zeggen; hoe wordt erop gereageerd? - Als woorden ontbreken of tekortschieten, worden nieuwe of meer prozaïsche uitdrukkingen bedacht of metaforen gebruikt - en soms worden deze overgenomen door anderen. Het praktische gebruik levert feedback over de effectiviteit: is het gemoed gelucht, is de juiste toon aangeslagen, is er een gevoelige snaar geraakt? Woorden worden continu beproefd op hun werkzaamheid. Karakterpraat is dagelijkse kost. Vooral daar waar het wordt gebruikt in functie van het aangaan van verbanden met anderen is het volgens Dunbar (1997) vergelijkbaar met het vlooien bij apen.

naar boven

Context

Om uit te maken wat de betekenis is van een uitdrukking waarmee een eigenschap aan iemand wordt toegeschreven, is het goed om te weten met welke non-verbale informatie die uitdrukking gepaard gaat, én om de situatie te kennen waarin de uitdrukking gebezigd is. Lichaamstaal zoals gelaatsexpressie en gebaren informeert over de bedoeling van de spreker. Maar ook de talige context is medebepalend voor hoe uitingen moeten worden opgevat. De Raad (1985) onderscheidt drie typen context waarin dezelfde uitdrukkingen steeds anders lijken te functioneren. Dat zijn de gesprekken in de eerste persoon, in de tweede persoon, en in de derde persoon. Van elk van deze gespreksvormen volgt hier een typische variant.

Misschien wel het meest bekende soort gesprekken in de derde persoon, is het gesprek over iemand die niet aanwezig is. De meest alledaagse vorm daarvan is de roddelsituatie. Pierre Janet (1929) sprak over roddelen als sociale techniek bij uitstek om vast te stellen wie eigenlijk wie is:

Waar praten die dames toch altijd en altijd maar over? 'Maar wat is er met die gebeurd? Is hij getrouwd? Met wie? Hoe? Is het een goed huwelijk of niet? Is hij ziek geweest? Heeft hij griep gehad? Heeft hij kinderen?' Uren en uren lang wordt alleen maar daarover gesproken. Van al die verhalen zal iets blijven hangen en wie het heeft gehoord komt thuis van de visite met weer een kleine aanvulling op haar biografisch woordenboekje.

Roddelen heeft hier de functie van het bijhouden van persoonlijke wetenswaardigheden die belangrijk genoeg zijn om te weten wat men in bepaalde situaties van anderen kan verwachten. Naast dit informatie-aspect van roddelen is er natuurlijk nog het feit dat roddelen gewoon een aangenaam tijdverdrijf is. Maar veel belangrijker is dat roddelen een sterk, vaak negatief, evaluerende toon heeft: in het gesprek over mensen zijn de normen en waarden impliciet in het geding. Een overzicht van de verschillende functies van roddelen kan men vinden in een artikel van Fine en Rosnow (1978).

Naast zo'n gesprek over derden is er het gesprek in de tweede persoon. Dergelijke gesprekken ontstaan vaak wanneer er iets in het gedrag of de houding van een ander is dat prikkelt of waar men zich aan stoort en dat men graag anders zou zien. De volgende twee uitingen geven goed de variatie in inhoud van dit type gesprek aan: Een uitgebreide bloemlezing van dit type uitspraken van en over bekende historische personen kan men vinden in The Complete Book of Insults van McPhee (1982).

Het derde type is uiteraard het gesprek waarin mensen iets over zichzelf zeggen: het gesprek in de eerste persoon. Mensen willen soms hun gemoed luchten, of ze zijn er op uit om een bepaalde sfeer van intimiteit te creëren waarbij ze proberen iets persoonlijks aan de ander te ontlokken door iets van de eigen gevoelens bloot te geven. Een verbijzondering van dit gesprek in de eerste persoon is het spreken van de verliefde prater, waarbij de ander (het voorwerp van de liefde) niets terugzegt. Roland Barthes (1980 ) heeft op briljante wijze de taal van de verliefde beschreven in een compendium met tachtig trefwoorden. Elk woord staat voor een figuur waarin de 'minnaar-aan-het-werk' in al zijn eenzaamheid zo goed mogelijk wordt getekend. Een voorbeeld is het trefwoord 'Ik-hou-van-je', een figuur die geen betrekking heeft op de liefdesverklaring, maar op de herhaalde uiting van de liefdeskreet. De trefwoorden zijn voorzien van teksten over verliefdheid, geschreven door beroemde verliefden zoals Schubert, Leibnitz, of de romanfiguur Werther.

De drie soorten gesprekken hebben elk hun eigen patroon, gemarkeerd door de persoonsvorm, maar ook gekenmerkt door een eigen doelstructuur. Hoewel in de drie situaties ook telkens verschillende aspecten van persoonlijkheid worden besproken, ligt de nadruk toch vooral op pragmatische aspecten. Daarbij gaat het deels om wat met de uitspraken wordt beoogd, en deels gaat het om effecten die er mee gesorteerd worden, zowel bedoelde als onbedoelde. Eigenschapswoorden bouwen zo hun eigen gebruiksbetekenis op, door hun eigen context van ontwikkeling en toepassing. Eigenschappen worden benoemd in termen van standaarden en interesses van een bepaald tijdsbestek.
Zo is van sommige eigenschappen bekend dat deze vooral van belang zijn in bepaalde, duidelijk afgebakende contexten. Stipt, precies, punctueel, efficiënt en ambitieus zijn bijvoorbeeld eigenschappen die vooral relevant zijn in contexten met een taak-oriëntatie (werk, school). Het woord 'brutaal' verwijst altijd naar gedrag ten opzichte van een meerdere, en 'kalm' en 'paniekerig' verwijzen naar situaties waarin er obstakels zijn of waarin de zaak uit de hand dreigt te lopen. Sommige eigenschappen lijken dus specifiek van toepassing te zijn in één bepaald soort situatie, terwijl andere eigenschappen relevant zijn in verschillende soorten situaties. In dat laatste geval wil je bij een beoordeling wellicht eerst weten voor welke situatie het oordeel gevraagd wordt.

naar boven

Duurzaamheidvan eigenschappen

Het Idioticon beperkt zich tot eigenschappen die de aard of de natuur van een persoon beschrijven. Die eigenschappen zijn de stabiele, duurzame, bestendige, niet lichamelijke kenmerken, aan de hand waarvan mensen van elkaar kunnen worden onderscheiden. De bestendigheid van die eigenschappen is voor een vrij groot deel al in het erfelijk materiaal meegegeven. Het gezegde 'Hij heeft een aardje naar zijn vaartje' was al in de zestiende eeuw bekend. Toestandbeschrijvingen komen in dit Idioticon eigenlijk niet voor. Bij dergelijke beschrijvingen gaat het om niet-stabiele 'eigenschappen' zoals stemmingen (bedroefd) en emotionele reacties (geïrriteerd) - uitingen waaraan vaak wel één of meer persoonlijkheidskenmerken van de betreffende persoon ten grondslag liggen, maar die meestal meer door omstandigheden worden opgeroepen. (De twee termen 'bedroefd' en 'geïrriteerd' staan overigens wel in het Idioticon, als toelichting op de respectieve eigenschappen 'droefgeestig' en 'prikkelbaar'). Zo zal een heethoofd gemakkelijk in woede kunnen uitbarsten, en vaak bij het minste of geringste. Maar ook een zachtmoedig mens kan behoorlijk boos worden wanneer men hem of haar maar lang genoeg treitert. Een heethoofd reageert gewoon vaker heethoofdig dan de meeste mensen, en een zachtaardig mens minder vaak dan de meeste mensen.
Duurzaamheid van eigenschappen sluit verandering overigens niet uit. Hoewel sommige mensen plotselinge en dramatische veranderingen ondergaan, bijvoorbeeld als gevolg van traumatische gebeurtenissen, is een dergelijke verandering van duurzame kenmerken meestal een zaak van geleidelijkheid. Iemand met intellectuele capaciteiten kan een karakteristieke stijl van werken ontwikkelen die bijvoorbeeld past in een academisch-wetenschappelijke omgeving. Sommige mensen ontwikkelen een grotere mate van onafhankelijkheid in hun oordeel, en anderen leren hun specifieke gevoeligheden beter te bedwingen. Sommigen worden in de loop der jaren milder, anderen juist tegendraadser. Verandering is dus wel mogelijk, maar wanneer er over persoonlijkheid wordt gesproken, staat dat niet op de voorgrond. Bij persoonlijkheid gaat het toch eerder om het bestendige aspect van de menselijke persoonlijkheid, en het Idioticon bevat dan ook die eigenschappen die bedoeld zijn om dat bestendige aspect te beschrijven.

naar boven

Waardegeladenheid

Persoonlijkheidstaal is geen neutrale taal. Dat geldt in het bijzonder voor de gewone alledaagse taal ter beschrijving van de persoonlijkheid. Van veel woorden is de betekenis bijvoorbeeld vooral gearticuleerd onder invloed van christelijke waarden, zoals 'devoot', 'medelijden' en 'geduld'. Verder komt bijvoorbeeld 'joviaal' uit de astrologie (onder invloed van Jupiter), 'radicaal' uit de politiek, en 'neurotisch' uit de psychologie. Niet alleen het tijdsbestek, ook de tijdgeest is van invloed. De extravert is ooit beschreven als geestelijk armoedig en oppervlakkig en de introvert als hoogstaand en innerlijk rijk. Nu is de introvert eerder zonderling en individualistisch en de extravert energiek en gezellig. Sommige woorden worden alleen in specifieke contexten gebruikt - ze zijn regiogebonden, behoren tot een bepaald jargon of dienen een deftig doel. Woorden kunnen geheimen prijsgeven, frustreren, of kwetsen. Eigenschapswoorden kunnen als wapens worden gebruikt. Zo kunnen ze als scheldwoorden het verbale vitriool zijn waarmee reputaties worden geruïneerd en mensen ertoe worden gebracht elkaar naar het leven te staan.
Brokken (1978) heeft van 1203 persoonlijkheidseigenschappen de evaluatieve waarde vastgesteld. Hoewel 'goed' en 'slecht' bij uitstek figureren als evaluatieve ankerwoorden, hebben ze in die lijst van Brokken toch niet respectievelijk de hoogste en laagste waarde. De 'slechtste' woorden in die lijst zijn 'ingemeen', 'moordlustig' en 'corrupt'. Deze staan tegenover 'oprecht', 'gelukkig' en 'rechtvaardig'. Er bestaan overigens meer negatief geladen eigenschapstermen dan positief geladen termen.

naar boven

Karaktertypes: soorten personen

In alledaagse gesprekken over personen voert de evaluerende aard van het gesprek meestal de boventoon. Ook in het vroegst bekende overzicht, de dertig karaktertypes van Theophrastus uit de derde eeuw voor Christus, is het morele, evaluerende aspect de belangrijkste boodschap. Barendregt (1977) heeft de karakters van Theophrastus getransponeerd tot een persiflage op de zeden in het wereldje van psychologen. Hier is het tot de verbeelding sprekende geval van 'De lomperik' (oorspr. 'De ongegeneerde'):

Lomp is de cultus van de eerlijkheid. De lomperik is zo iemand die zegt waar het op staat. En mensen, die dat te onbehouwen is, noemt hij huichelaars. Indirecte taal verstaat hij niet, dus het beste is die uit te roeien. En aan kinderen leert hij om hun zin luidkeels door te drijven. Pas dan kunnen ze de trots zijn van hun ouders. En partners moedigt hij aan elkaar af te tuigen, want het gaat immers alleen maar om de macht. En je hoeft alleen maar ruzie met je ouders te maken om volwassen en zelfstandig te zijn. En van zichzelf zegt hij dat hij goede en slechte kanten heeft en dat het niet oprecht zou zijn daarvan iets te verbergen. En dat ze bij hem thuis geen geheimen voor elkaar hebben en dat iedereen zichzelf is. En dat plichtplegingen niet nodig zijn, zodat zijn huis steeds vol vrienden zit; hoewel hij daar ook wel eens genoeg van krijgt. En heeft hij gasten dan preekt hij openheid. En daartoe moeten ze drinken en vrolijk zijn. En als ze ook zo omgaan met vrouwen wordt alles nog veel leuker. En als de mensen op die manier gaan leven wordt de psychologie een heldere wetenschap.

In een bondige vorm, die doet denken aan Theophrastus, heeft Elias Canetti (1975) in een schitterende typologie het bijzondere in gedragspatronen van de mens uitgetekend door vijftig in eigenzinnige en literaire stijl geschreven karakters, zoals 'de tranenwarmer', 'de hebhoudster', 'de onheilsgenieter' en 'de bitterwikkelaarster'. Het gaat in deze karakterschetsen telkens om een treffende typering van een persoon. De persoon vormt het bindmiddel in die typering. Hier volgt een gedeelte van 'de tranenwarmer' :

De tranenwarmer gaat elke dag naar de bioscoop. Hij hoeft niet altijd iets nieuws te zien, ook oude programma's trekken hem aan. Hoofdzaak is dat ze aan hun doel beantwoorden en hem tranen in overvloed ontlokken. Je zit in het donker, de anderen zien je niet en je wacht op de vervulling. De wereld is koud en harteloos en je zou niet willen leven zonder het warme nat op je wangen te voelen. Als de tranen beginnen te vloeien kom je in een prettige stemming, je bent heel stil en verroert geen vin, je zorgt ervoor niets met je zakdoek weg te vegen, elke traan moet al zijn warmte afstaan en of hij nu de mond bereikt of de kin, of er zelfs in slaagt langs de hals naar de borst af te glijden - de tranenwarmer neemt het met dankbare bescheidenheid in ontvangst en staat pas weer op na een royaal bad.

In het zelfde genre, maar nu toegespitst op een bepaald gedragsdomein, heeft Maarten Huygen (1989) veertien kantoorkarakters beschreven, zoals 'de blauwdrukker' en 'de ritselaar'. Interessant aan Huygens karakters is dat hij ze elk voorzien heeft van een voorbeeld, een korte typering van de biotoop en van het kenmerkende voedsel. Zo wordt er van 'de sloffer' gezegd dat deze het beste gedijt bij 'koffie-automaten, op gangen, in kantines', dat deze zich voedt met '12 kopjes koffie, 9 kano's, 4 rondo's, 3 pennywafels', en dat voor hem als voorbeeld geldt 'de enige verantwoordelijke: niemand'.
Het bijzondere van karaktertyperingen is dat ze zo gemakkelijk voor de geest kunnen worden gehaald. Het kost niet veel moeite je 'de lomperik', 'de tranenwarmer' of 'de sloffer' voor te stellen. Dat heeft waarschijnlijk van alles te maken met de details die worden toegevoegd, de gebaren en de situationele verwijzingen. Hoe meer details, hoe echter de types lijken. Maar die echtheid is schijn. Ze lijken zo echt dat ze op toneel zijn uit te beelden, ze zijn toneelecht. Veel types in de literaire kunst komen hiervoor in aanmerking. Diderot (1959) beschreef bijvoorbeeld de klaploper ('de eerste zorg 's ochtends bij het opstaan is waar te gaan lunchen, en na de lunch na te gaan denken over waar later te gaan dineren'). Gontsjarov (1938) verhief in de figuur van Oblomov luiheid tot kunst (liggen was zijn normale houding. Zodra hij wakker werd besloot hij op te staan, zich te wassen, thee te drinken en eens goed na te denken, tot een besluit te komen, te schrijven, kortom, de zaak behoorlijk af te handelen. Met dat besluit bleef hij een half uur liggen en vond toen dat hij na de thee nog genoeg tijd had om te werken'). En Nescio (1933) bracht op onnavolgbare manier de uitvreter tot leven ('die je sigaren oprookte, geld van je leende, en een jas van je aantrok als-i in de regen naar huis moest'). Deze drie voorbeelden leggen verschillende facetten bloot van Onzorgvuldigheid, de negatieve pool van één van de Big Five dimensies.
Het meest efficiënte type beschrijvingen is natuurlijk de rake typering door een enkel woord. In Van Apekop tot Zielepoot heeft Frank Jansen (1985) 673 van dergelijke typeringen bijeengebracht, zich beperkend tot zogenaamde samengestelde persoonsaanduidingen. Hiervan duidt een deel, los gebruikt, primair iets anders aan dan een persoon. Voorbeelden zijn 'kniesoor', 'blaaskaak', 'kletskous' en 'stoeipoes'.
Een probleem bij het communiceren in termen van types is dat ze al gauw kunstmatig worden. Het gaat vaak om een aspect dat is afgezonderd en aangedikt. Iets specifieks, bijvoorbeeld lompheid, wordt tot in detail opgeblazen. 'De lomperik' is doortrokken van lompheid tot in elke vezel van zijn bestaan. Daardoor verworden zulke beschrijvingen al gauw tot een karikatuur van het individu; ze bestaan eigenlijk alleen maar op het toneel. Ze zijn misleidend voor zover ze betrekking hebben op individuen. Zulke beschrijvingen kunnen echter wel interessant zijn voor zover ze betekenis geven aan begrippen. Ze leren ons precies wat we met lompheid bedoelen.

naar boven

De taal van de verschillen en de lexicale hypothese

Dit boek wil de mogelijkheid bieden om de psychologische verschillen tussen personen ten volle te appreciëren. Daartoe is het van belang dat de talloze eigenschapsbegrippen en hun nuanceringen zoveel mogelijk in kaart worden gebracht. Aanzetten daartoe zijn al geleverd in zulke werken als die van Theophrastus en Frank Jansen. Richard Aldington ging in het begin van de twintigste eeuw een stap verder. In het door hem samengestelde A Book of Characters bracht hij tientallen systemen van andere auteurs en honderden types uit de karaktergeschiedenis samen, maar ook daarbij blijft het steeds de vraag of die bonte stoet van persoonlijkheden en eigenschappen uit de geschiedenis gezamenlijk wel een compleet beeld geven van alles wat er aan psychologisch onderscheid te maken valt.
Echt pionierswerk op het gebied van het systematisch in kaart brengen van eigenschappen van personen is verricht door Allport en Odbert (1936), Cattell (1943) en Goldberg (1982). Zij gingen uit van de zogenaamde lexicale hypothese: wanneer een eigenschap, karakteristiek of gedrag, van belang is om zich daarmee van anderen te onderscheiden, dan zal die eigenschap, de karakteristiek of dat gedrag in de taal zijn uitgedrukt of worden uitgedrukt. Deze redenering is meerdere keren onder woorden gebracht, niet alleen door de bovengenoemde pioniers, maar ook door de taalfilosoof Austin (1970), de schrijver Themerson (1974), en de psycholinguïst Miller (1991). Genoemde pioniers gebruikten het woordenboek als uitvalsbasis voor de selectie van alle woorden die gebruikt kunnen worden voor de beschrijving van persoonlijkheidseigenschappen.
De achterliggende filosofie bij de lexicale hypothese is dat dagelijkse gesprekken, maar ook geschreven stukken, een soort continue 'survival-test' vormen voor bruikbare begrippen ter beschrijving van persoonlijkheidseigenschappen. Als talige uitdrukkingen, bijvoorbeeld 'egoïstisch', 'agressief' of 'verlegen' hun nut bewezen hebben, door vaak jarenlange beproeving op hun vermogen om ervaringsfeiten te representeren en daarover te communiceren, dan maken die uitdrukkingen een goede kans op een vaste plaats in ons lexicon. En, hoe vaker men een eigenschap of dispositie in het gedrag van mensen aantreft, hoe groter de kans dat die eigenschap een naam krijgt en een communicatief gebruiksartikel wordt. Daarom is men zich gaan richten op wat het lexicaal pakhuis in petto heeft voor de persoonlijkheid, op het onderscheidend en detaillerend vermogen van het lexicon van de persoonlijkheid.
Het eigenlijke lexicon bevat miljoenen woorden. Om uit dat enorme bestand de bruikbare eigenschapswoorden te kunnen selecteren is het woordenboek gebruikt, als weldoordachte representatie van dat eigenlijke lexicon. Generaties van lexicografen hebben zich immers ingespannen om van woordenboeken bruikbare en complete naslagwerken te maken. Voor de selectie van bruikbare eigenschapswoorden is een criterium gehanteerd zoals dat van Allport en Odbert (1936). Dat criterium luidde dat een woord of uitdrukking het vermogen moest hebben om het gedrag van de ene persoon te onderscheiden van het gedrag van de andere persoon. Dat is een onscherpe en ruime definitie, maar wel de meest adequate omdat op die manier niet gauw een woord of uitdrukking wordt gemist.
Hoewel er eerder door anderen met dezelfde psycholexicale intentie lijsten waren aangelegd van eigenschappen, waren het Allport en Odbert (1936) die voor de Engelse taal voor het eerst een nagenoeg volledig overzicht van ongeveer 18.000 uitdrukkingen aanlegden, waarvan uiteindelijk ongeveer 1700 bruikbaar bleken voor de beoordeling van personen. In Nederland is in de jaren zeventig door Groningse onderzoekers bij deze traditie aangesloten. Uit Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Kruyskamp, 1970) werd door Hofstee en Brokken een lijst van 8 9000 adjectieven samengesteld waarmee in principe eigenschappen van personen zouden kunnen worden beschreven. Maar die lijst bevatte nog veel niet erg gangbare woorden, zoals bijvoorbeeld 'bekotebikkerd', 'dedaigneus', 'gepasporteerd' en 'zoor'. Met behulp van een aantal criteria van bruikbaarheid is deze lijst uiteindelijk gereduceerd tot een totaal van 1203 eigenschapstermen, een lijst die kan worden opgevat als een goede representatie van het complete gebied van de persoonlijkheidstaal. De alfabetische versie van deze lijst is integraal opgenomen als appendix in het proefschrift van Brokken (1978).

naar boven

De Big Five factoren: soorten eigenschappen

Van honderden mensen zijn beoordelingen op die 1203 eigenschappen verzameld, zowel zelf-beoordelingen als beoordelingen van en door anderen. Deze mensen dienden voor elk van de eigenschappen aan te geven in hoeverre ze van toepassing waren, en vervolgens is systematisch nagegaan welke eigenschappen zich in de beoordeling op een vergelijkbare manier gedroegen. Wanneer men in verschillende personen combinaties van dezelfde uiteenlopende eigenschappen aantreft, dan kan dat duiden op het bestaan van een onderliggende basiseigenschap of factor, waarmee die verschillende eigenschappen samenhangen. Deze treedt naar voren wanneer personen worden beoordeeld op een aantal eigenschappen en blijkt dat sommige van die eigenschappen - bijvoorbeeld 'egoïstisch', 'hebzuchtig', 'zelfzuchtig', 'zelfingenomen', 'wantrouwig' en 'hooghartig' - zich in die beoordelingen op dezelfde manier gedragen. Als men de gemeenschappelijke of onderliggende betekenis van deze eigenschappen zou willen samenvatten, dan zou dat misschien kunnen met een begrip als 'zelforiëntatie'. In dit geval zou dat de naam kunnen zijn van de factor waarmee al die eigenschappen samenhangen.
De analyse van de beoordelingen op alle 1203 eigenschappen leidde tot de bevestiging van een vijftal basiseigenschappen of factoren (Brokken, 1978; De Raad, 1992). Deze vijf factoren waren al als de zogenaamde 'Big Five' in Amerikaans onderzoeksmateriaal gevonden (Norman, 1963; Goldberg, 1982; 1990). Intussen zijn de Big Five factoren in meer dan tien zeer verschillende talen en culturen teruggevonden, te weten in drie Germaanse, in Latijnse en Slavische talen, maar ook in het Hongaars, het Koreaans, en het Filippijnse Tagalog. Het mag gerust een mirakel worden genoemd dat in zulke verschillende talen en culturen de eigenschappen telkens door ongeveer vijf dimensies kunnen worden samengevat en dat deze dimensies bovendien telkens sterk lijken op de Big Five. De gelijkenissen vallen althans veel meer op dan de verschillen. De grootste overeenkomsten zijn overigens gevonden tussen het Nederlands en het Hongaars en tussen het Nederlands en het Italiaans. De overeenkomsten en verschillen houden kennelijk geen rekening met familieverwantschappen tussen talen.

naar boven

Het periodiek systeem van persoonlijkheidseigenschappen: factoren en facetten

De Big Five factoren, die werden samengevat in Figuur 1, zijn nu in detail weergegeven in het zogenaamde 'periodiek systeem van eigenschappen' - een ordening die enigszins verwant is aan het scheikundige periodiek systeem van elementen. In het systeem heeft elke factor steeds twee kolommen (verticaal), één voor de plus-pool (I+, II+, enz.) en één voor de minpool (I-, II-, enz.). Het totaal aan woorden dat in een enkele kolom voorkomt, representeert tezamen de betekenis van de betreffende factor-pool. Dus de adjectieven 'spontaan', 'mededeelzaam', 'opgewekt' en 'gezellig' tot en met 'onstuimig', 'welbespraakt' en 'praatziek' drukken allemaal Extraversie uit, en de eigenschappen 'gesloten' en 'introvert' tot en met 'timide', 'saai' en 'tam' drukken allemaal Introversie uit. Uit overwegingen van spaarzaamheid zijn in het hierna weergegeven periodiek systeem nooit meer dan drie adjectieven per cel gegeven. De lijst van 1203 eigenschappen van Brokken vormt de inhoudelijke begrenzing van het periodiek systeem.

Rijgewijs (horizontaal) keren de tien factor-polen terug; dat is het periodieke aspect van het systeem. Nu functioneren ze als facetten van de factoren. Dus het groepje 'opgewekt', 'gezellig' en 'joviaal' vormt een II+-facet van Extraversie (I+). Het blijft primair Extraversie, maar het is bijgemengd met wat Vriendelijkheid. En 'zorgzaam', 'goed' en 'beleefd' vormen een III+-facet van Vriendelijkheid (II+). Dat groepje drukt primair Vriendelijkheid uit, maar secundair drukt het Zorgvuldigheid (III+) uit. De woorden in de diagonaal geplaatste cellen, de groepjes beginnend met 'spontaan', 'gesloten', 'mild', 'oninschikkelijk', 'zorgvuldig', enzovoort, zijn niet bijgemengd: zij drukken Extraversie, Vriendelijkheid, Zorgvuldigheid, enzovoort, in de meer pure vorm uit.

Mensen kunnen nu dus worden beschreven door een combinatie van factoren (kolommen) en facetten (rijen). In de symboliek van het schema zou je van een persoon kunnen zeggen dat hij nogal III+V+ is, dus 'oplettend', 'leerzuchtig' en 'principieel', dat is primair Zorgvuldig, maar gemengd (secundair) met Intellectuele Autonomie. De eerste van de symbolen van zo'n paar (bijv. III+V+) duidt altijd op de kolom (verticaal) en de tweede op de rij (horizontaal). Of men noemt een persoon erg V-III+, dus 'gezagsgetrouw', 'conventioneel' en 'burgerlijk', dat zijn eigenschappen die primair een gebrek aan Intellectuele Autonomie uitdrukken, maar er is Zorgvuldigheid aan toegevoegd (secundair). Twee cellen in het schema zijn leeg gebleven en sommige cellen bevatten slechts één of twee adjectieven. Dat is overeenkomstig de realiteit. Kennelijk zijn er, bijvoorbeeld, geen adjectieven te vinden die goed het mengsel van Zorgvuldigheid en Emotionele Instabiliteit (III+IV-) uitdrukken, of een mengsel van Introversie en Emotionele Stabiliteit (I-IV+). Uitgesloten zijn de combinaties van de polen van dezelfde factoren (de grijs weergegeven cellen).

naar boven

Het AB5C-model

Het systeem van eigenschappen waarin zowel factoren als facetten zijn weergegeven - het periodiek systeem - is één van mogelijke voorstellingen van het zogenaamde AB5C-model, ontwikkeld door Hofstee en De Raad in 1991. AB5C staat voor Abridged Big Five-dimensional Circumplex. Het heet 'abridged' (verkort) omdat gebleken is dat de betekenis van de individuele eigenschappen in de regel in niet meer dan twee van de vijf dimensies wordt weergegeven. Dat is goed te zien in het periodiek systeem.
De meeste eigenschappen zijn op te vatten als mengsels van telkens twee factoren, bijvoorbeeld II+I+, III+II-, enzovoort. Je zou je natuurlijk kunnen voorstellen dat een eigenschap een mengsel is van drie of vier factoren, of zelfs van alle vijf, en dat de betekenis van zo'n eigenschap dan dus drie-, vier-, of vijf-dimensioneel zou zijn. Zulke eigenschappen komen nagenoeg niet voor. Uit onderzoek bleek dat de overgrote meerderheid van de eigenschappen betekenisvolle relaties heeft met niet meer dan twee factoren. Voor de representatie van de afzonderlijke eigenschappen zijn daarom niet de vijf dimensies nodig, maar slechts twee van de vijf. Alleen, verschillende eigenschappen kunnen telkens verschillende combinaties van twee van de vijf factoren nodig hebben voor hun representatie.

Voor het weergeven van alle verschillende eigenschappen zijn meerdere twee-dimensionele voorstellingen nodig, namelijk elke mogelijke combinatie van twee factoren uit de vijf; dat zijn er tien in totaal. Elk van die twee-dimensionele voorstellingen kan als cirkelvormig schema worden weergegeven (een circumplex). Figuur 2 bevat de circumplex waarin de factoren I en IV (de temperament-factoren) de assen vormen.
In Figuur 2 zijn alle cellen uit het periodiek systeem die betrekking hebben op de factoren I en IV in een cirkel weergegeven; dat zijn, met de klok mee, respectievelijk de cellen I+I+, I+IV+, IV+I+, IV+IV+, IV+I-, I-IV+, I-I-, IV-IV-, IV-I+, I+IV-.
In de figuur staan I+I+ en I-I- lijnrecht tegenover elkaar: ze zijn elkaars tegengestelden. Hetzelfde geldt voor de paren I+IV+ en I-IV-, IV+I+ en IV-I-, enzovoort.
De circulaire weergave is er vooral om te tonen dat er van elke cel een vloeiende overgang is naar de naastgelegen cellen. Dus I+I+ ligt qua betekenis dicht bij I+IV+, en deze laatste ligt qua betekenis dicht bij IV+I+, enzovoort. De betekenis van elke cel is op te vatten als een mengsel van de twee cellen aan weerszijden.
De andere negen circumplexen zijn gemakkelijk uit het periodiek systeem te reconstrueren. Dus de circumplex gebaseerd op de factoren II en III (de karakter-factoren), bevat kloksgewijs de volgende cellen: II+II+, op twaalf uur, II+III+ op één uur, III+II+ op twee uur, III+III+ op drie uur, III+II- op vier uur, enzovoort (zie Figuur 3).
De tien circumplexen zijn dus, naast het periodiek systeem, een andere manier om de informatie van het het AB5C-model weer te geven. Terwijl het periodiek systeem vooral de facetstructuur van alle eigenschappen bij elkaar weergeeft, maken de circumplexen duidelijk dat persoonlijkheidskenmerken qua betekenis vloeiend in elkaar overlopen en presenteren ze de cellen met tegengestelde betekenissen directer.

naar boven

Idioticon van de persoonlijkheid

Een idioticon (idio betekent 'eigen') is een woordenboek met een verzameling eigenaardige woorden en uitdrukkingen (een idioom) binnen een taal. Het bekendste voorbeeld van een idioticon is wellicht het totaal aan woorden en uitdrukkingen dat karakteristiek is voor een dialect. Maar een idioticon kan ook het gespecialiseerde vocabulaire bevatten dat eigen is aan een interessegebied of beroep. Voorbeelden hiervan zijn woordenboeken van het pottenbakken, van de liefde, of van het beledigen. Het Idioticon van de persoonlijkheid bevat het gespecialiseerde lexicon waarmee menselijke persoonlijkheidseigenschappen kunnen worden beschreven.
Woordenboeken zijn er in vele soorten, veelal onderscheiden naar omvang, de idee erachter, en de wijze waarop de woorden zijn gedefinieerd. De omvang van dit Idioticon is vanzelfsprekend bepaald door het gespecialiseerde karakter ervan. De idee erachter beschrijft vooral de wijze waarop de woorden en uitdrukkingen zijn georganiseerd. De woorden zijn extensief gedefinieerd: hoewel een woord soms voorzien is van de etymologie, en hier en daar de gebruikscontext is aangegeven, is de betekenis van de woorden toch hoofdzakelijk gegeven via synonieme woorden en uitdrukkingen met verwante betekenissen; in dit opzicht is het Idioticon ook een soort 'synoniemicon'. Qua vorm is het Idioticon van de persoonlijkheid nog het beste te beschouwen als een thesaurus, een woordenboek waarin de woorden primair zijn geordend volgens een bepaald systeem of raamwerk, waarbinnen synonymie weer een belangrijk ordeningsprincipe kan zijn.

Het 'periodiek systeem' is in dit boek gebruikt als uitgangspunt voor de opbouw van het Idioticon. De vijf factoren vormen de hoofdstukken, met overeenkomstige kolommen voor de factor-polen. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in paragrafen, die de bijbehorende cellen (facetten) van het periodiek systeem vertegenwoordigen met in de linkerkolom de cellen van de positieve pool van de factor. In de rechterkolom is iets afgeweken van het periodiek systeem. In dat systeem liggen de tegengestelden (I+I+ vs I-I-, I+II+ vs I-II-, enz.) niet horizontaal in dezelfde rij, maar in het Idioticon is om voor de hand liggende redenen besloten de tegengestelde eigenschappen wél direct naast elkaar te plaatsen.
Een voorbeeld: het eerste hoofdstuk beschrijft Extraversie. Het is onderverdeeld in tweekoloms-paragrafen, waarvan de eerste kolom is genoemd naar het groepje adjectieven 'spontaan', 'uitbundig' en 'mededeelzaam' uit de cel I+I+, en de tweede kolom naar de tegengestelden 'gesloten', 'zwijgzaam' en 'introvert' uit de cel I-I-. De vetgedrukte woorden in de paragraaf zijn de eigenschapstermen uit de genoemde lijst van 1203 van Brokken.
Voor de verdere samenstelling van het Idioticon is gebruik gemaakt van de gangbare woordenboeken en van een gecomputeriseerd woordenbestand van de Nederlandse taal, dat door CELEX, het Centrum voor Lexicale Informatie in Nijmegen, in 1993 vrij toegankelijk gemaakt werd voor onderzoekers. Alle in dat bestand aanwezige zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, en bijwoorden werden geëxtraheerd, en daarvan zijn weer alle woorden die passen in het periodiek systeem - dat reeds de vetgedrukte woorden bevatte - in dit Idioticon opgenomen. Bij elke vetgedrukte term zijn synoniemen geplaatst uit het CELEX-bestand, vaak los maar vooral ook veel in korte, naar het inzicht van de auteurs geconstrueerde, zinnetjes. Daarbij is vooral voor de constructie van de zinnetjes veelvuldig gebruik gemaakt van de twaalfde herziene druk van Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Geerts en Heestermans, 1992).
De uiteindelijk gekozen woorden, afkomstig uit zowel het CELEX-bestand als de Van Dale, die bruikbaar werden geacht voor de beschrijving van persoonlijkheidseigenschappen, staan in het alfabetische register. De geconstrueerde zinnetjes zijn zo geformuleerd dat ze antwoord moeten kunnen geven op de in een alledaags gesprek gestelde vraag: 'Wat is dat eigenlijk voor iemand?' In deze antwoordzinnetjes is het persoonlijk voornaamwoord 'hij' of 'zij' weggelaten en is in de regel steeds de kortst mogelijke vorm aangehouden. Wanneer de betekenis naar de mening van de auteurs voor een groot publiek onbekend is, is deze tussen haakjes vermeld. Soms wijkt een betekenis af van wat men zou verwachten; dan is er 'sic' achter het betreffende woord gezet. Etymologische vermeldingen zijn afkomstig uit de Van Dale uit 1992, of uit het Etymologisch Woordenboek van Van Dale (Van Veen, 1990). Voor de oorsprong van sommige gezegden is een beroep gedaan op Nederlandse Spreekwoorden en Gezegden van dr. F.A. Stoett (1981) of op de Statenvertaling van het Oude en het Nieuwe Testament.
Het zal de lezer opvallen dat er in de kolommen van het Idioticon soms grote stukken wit blijven. Dat is overeenkomstig het periodiek systeem, waarin ook enkele lege cellen staan. Kennelijk is het zo dat er voor sommige persoonlijkheidseigenschappen (veel) minder woorden of uitdrukkingen zijn dan voor andere. Het zou natuurlijk ook gek zijn te veronderstellen dat er voor elke persoonlijkheidseigenschap in de taal precies evenveel woorden zijn. Wat vooral opvalt, is dat over het algemeen in de rechterkolommen veel meer woorden en uitdrukkingen voorkomen dan in de linkerkolommen. Voor de negatieve aspecten van het menselijk gedrag bestaan meer woorden: de onaangename trekjes van mensen behoeven waarschijnlijk meer verklaring en meer discussie dan de positieve, en daarom zijn er meer woorden voor bedacht.

naar boven

Het gebruik van het Idioticon

Dit boek pretendeert een weergave te zijn van het haast complete lexicon van de taal waarin menselijke eigenschappen worden uitgedrukt. Het past in de traditie van andere serieus en minder serieus bedoelde werken: van de psychologisch beschreven karakters van de eerder genoemde Theophrastus, tot bijvoorbeeld het scheldwoordenboek Luilebol van Hans Heestermans uit 1989. Een mooi vroeg voorbeeld van een alfabetisch idioticon is het Karakterkundig Woordenboek der Nederlandse Taal van Dr. G. Ubbink, verschenen in 1951. Hierin worden de betekenissen van 363 eigenschapswoorden, die alle ook in het Idioticon van de persoonlijkheid voorkomen, uitvoerig beschreven. Het literaire equivalent van Ubbinks woordenboek is Gerrit Komrij's Humeuren en temperamenten: een encyclopedie van het gevoel (1989), waarin hij van negentig eigenschappen, van 'aanstellerij' tot 'zuiverheid', eigenzinnige en creatieve interpretaties geeft.
In het Idioticon van de persoonlijkheid gaat het niet om het gebruik van de taal maar om de inhoud ervan. De nadruk ligt niet op het sprekende of het evocatieve aspect, zoals in de karaktertyperingen, maar op het begrip. Het gaat om een representatie van de woorden en uitdrukkingen en hun betekenissen, en niet om hoe mooi het is gezegd, hoe je erdoor wordt geraakt, en wat je ermee teweeg kunt brengen. Gewoon de woorden op een rij, en de betekenissen erachter, dat is de bedoeling.
Het Idioticon confronteert de lezer' met de ongekend rijke woordenschat waarmee hij uiting kan geven aan wat hij van zijn medemensen denkt. Deze confrontatie kan zowel schokkend als vermakelijk blijken te zijn. Mocht de lezer in een situatie komen te verkeren waarin hij zijn mening over een bepaalde persoon weloverwogen op schrift wil zetten, dan kan hij het boek als naslagwerk gebruiken: de ordening van het 'periodiek systeem' maakt dat het zoeken naar een originele uitdrukking om een hebbelijkheid van betrokkene weer te geven een fluitje van een cent zal zijn. We hopen dat het veelvuldig bladeren in het Idioticon de woordenschat van de lezer zodanig zal verrijken dat hij ook in een situatie waarin hij mondeling zijn mening over iemand wil geven, dat op een originele, kleurrijke wijze zal kunnen doen.
De wetenschappelijke basis van het periodiek systeem maakt dat men door het boek te lezen een beetje meer inzicht kan krijgen in de verschillende manieren waarop mensen kunnen worden getypeerd. Het lezen ervan kan echter ook een spel zijn: hoe verderfelijk het soms ook wordt geacht om mensen in hokjes te stoppen, het kan ook heel leuk zijn. De lezer kan, door zijn buurman of zijn ideale vrouw in verschillende hokjes in te delen, een min of meer compleet beeld van hem of haar doen ontstaan, met natuurlijk de beperking dat dat het beeld is dat slechts bestaat in de geest van de lezer. En als die lezer een mensenkenner is, komt het beeld van de buurman overeen met dat in de hoofden van andere bekenden van de buurman, inclusief de buurman zelf.
Het spel dat een geïnteresseerde en nu wellicht voldoende in het model ingevoerde lezer zou kunnen spelen met het hier gebodene, kan verder worden toegelicht aan de hand van het voorbeeld van de bekende historische romanfiguur Don Quichot. De waarschijnlijk meest gangbare opvatting over hem is die van een dwaze, wereldvreemde romanticus die tegen windmolens vecht. Zijn meest opvallende eigenschap lijkt ons zijn onrealistische ridderlijkheid. Die ridderlijkheid brengt hem als extravert naar factor I+, zijn onvermogen om de realiteit te zien leidt echter tot emotioneel gedrag, dus IV-. Overheerst de ridderlijkheid? Dat betekent dat onze Don in I+IV- terechtkomt: 'impulsief', 'babbelziek' en 'kletserig'. Overheerst de wereldvreemdheid dan wordt het IV-I+: 'ontvlambaar', 'onbeheerst' en 'romantisch'. Wij kiezen voor het laatste als overheersende kenmerken van Don Quichot. Er zijn meer mogelijkheden: in zijn avonturen streeft de ridder idealen na. Daarin is hij creatief: V+, helaas natuurlijk wel op emotionele wijze: IV-, dus dat wordt V+IV- en wel 'poëtisch', 'gepassioneerd' en 'idealistisch'.

Ten slotte willen we kort ingaan op de mogelijke vraag naar het nut van al die onderzoeken naar de persoonlijkheid. Die vraag wordt ons als theoretici vaak gesteld: wat heeft de mensheid er aan te weten dat naar verwachting wereldwijd de betekenissen van persoonlijkheidseigenschappen in ongeveer dezelfde vijf basiseigenschappen of factoren kunnen worden gevangen? Het antwoord hierop is in de eerste plaats de menselijke of wetenschappelijke nieuwsgierigheid: we willen het gewoon graag weten. Verder is het buitengewoon nuttig en efficiënt om over een soort communicatiemedium te beschikken dat internationaal aanvaardbaar is. In heel veel onderzoek heeft het Big Five model inmiddels al de functie van een soort referentiekader verkregen. Verder zijn er de zeer praktische en nuttige uitwerkingen voor professionele doeleinden. In nogal wat toegepaste contexten, bijvoorbeeld de personeelspsychologie, de klinische psychologie en de gezondheidszorg, is er behoefte aan een degelijk en adequaat beoordelingsinstrument door middel waarvan de belangrijkste eigenschappen snel en betrouwbaar kunnen worden gemeten. Er zijn zelfbeoordelingslijsten en lijsten voor de beoordeling door anderen - zowel lange als korte versies. In Canada is er door Paunonen en Ashton (2002) een nonverbaal instrument ontwikkeld voor het meten van de Big Five factoren, waarbij specifieke gedragingen in situaties worden uitgedrukt in tekeningen. Een beoordelaar dient dan aan te geven wat de kans is dat hij of zij het geschetste gedrag zal vertonen. Aan de universiteit van Groningen is een instrument ontwikkeld dat zowel geschikt is voor zelfbeoordeling als voor beoordeling door anderen, een vragenlijst die is gebaseerd op het AB5C-model en die in zeer korte tijd een vrij compleet beeld van de beoordeelde geeft. De ontwikkeling van deze vragenlijst, de zogenaamde Five Factor Personality Inventory (FFPI), is beschreven door Hendriks (1997). De handleiding bij de FFPI, van Hendriks, Hofstee en De Raad, voor toepassing in de professionele praktijk, is verschenen in 1999.
In de loop van de geschiedenis zijn er talloze pogingen gedaan om de diepere aard van iemands persoonlijkheid te begrijpen en zijn of haar toekomst te voorspellen. Veel van die pogingen, bijvoorbeeld die van de astrologie en de handleeskunde, hebben de toets van de wetenschappelijke kritiek niet kunnen doorstaan. Vooral typologieën waarin een link wordt verondersteld met het kosmische, het bovennatuurlijke, de Oudheid, of het onbekende en exotische, roepen gemakkelijk grote fascinatie op bij een breed publiek, ook als er geen enkele wetenschappelijke grond voor is te vinden. En soms wordt wetenschappelijk vakmanschap volledig terzijde geschoven wanneer de waarde van een model afhankelijk blijkt te zijn van de speciale inzichten van een enkel individu. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij het zogenaamde Enneagram, een model met negen types, in oorsprong afkomstig van een zekere George Ilych Gurdjieff die tot zijn inzichten kwam binnen de gesloten muren van een klooster.
De Big Five persoonlijkheidsfactoren zijn volledig traceerbaar, empirisch gefundeerd, en zeer betrouwbaar te meten. De verschillende fasen van onderzoek die geleid hebben tot het model, zijn uitgebreid gedocumenteerd. Het bijzondere kenmerk van het model, dat het is gebouwd op de gewone, alledaagse taal, versterkt zijn toegankelijkheid en zijn manifeste eenvoud.
Persoonlijkheidsvragenlijsten, ook die voor de Big Five, streven doorgaans naar een zekere beknoptheid. In dit verband is het Idioticon vooral ook een aanvulling op het gebruik van persoonlijkheidsvragenlijsten. Voor de psychologische rapportering is het een handig hulpmiddel bij het vinden van alternatieve karakteriseringen; synoniemen en nuanceringen en hun tegenstellingen kunnen in een handomdraai worden gevonden. En meer algemeen is het Idioticon vooral ook voor professionele taalgebruikers een bijzondere aanvulling op algemene synoniemen-woordenboeken zoals Het juiste woord van Brouwers en Claes (2002).

naar boven

Literatuur

Aldington, R., 1925, A book of 'characters', George Routledge & Sons Ltd., Londen.
Allport, G.W. & Odbert, H.S., 1936, Trait-names: A psycho-lexical study, Psychological Monographs, 47 (i, Whole No. 211).
Austin, J.L., 1970, Philosophical Papers, Oxford University Press, Londen.
Barendregt, J.T., 1972, Karakters van en naar Theophrastus, Van Loghum Slaterus, Deventer.
Barthes, R., 1980, De taal der verliefden, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam.
Brokken, F.B., 1978, The language of personality, Ongepubliceerd proefschrift, Universiteit Groningen.
Brouwers, L. & Claes, F., 2002, Het juiste woord, Systematische ordening, betekenisvarianten, stijlvarianten, synoniemen, Standaard/Spectrum, Antwerpen/Utrecht.
Canetti, E., 1975, De oorgetuige: Vijftig karakterschetsen, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam.
Cattell, R.B., 1943, The description of personality: Basic traits resolved into clusters, Journal of Abnormal and Social Psychology, 38, 476-507.
Diderot, D., 1959, De neef van Rameau, De Bezige Bij, Amsterdam.
Dunbar, R., 1997, Vlooien, roddelen en de ontwikkeling van taal, Ambo, Baarn
Fine, G.A. & Rosnow, R.L., 1978, Gossip, gossipers, gossiping, Personality and Social Psychology Bulletin, 4, 161-168.
Geerts, G. & Heestermans, H., 1992, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Van Dale lexicografie, Utrecht/Antwerpen.
Goldberg, L.R., 1982, From Ace to Zombie: some explorations in the language of personality. In: Spielberger, C.D. & Butcher, J.N. (red.), Advances in Personality Assessment, Vol.', blz. 203-234, Erlbaum, Hillsdale, NJ.
Goldberg, L.R., 1990, An alternative 'description of personality': the Big-Five factor structure, Journal of Personality and Social Psychology, 59, 1216-1229.
Gontsjarov, LA., 1938, Oblomov, Wereldbibliotheek B.V., Amsterdam.
Heestermans, H., 1989, Luilebol: Het Nederlands Scheldwoordenboek, Thomas Rap, Amsterdam.
Hendriks, A.A.J., 1997, The construction of the Five-Factor Personality Inventory (FFPI), Ongepubliceerd proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Hendriks, A.A.J., Hofstee, W.K.B., & De Raad, B. (1999). Handleiding bij de FiveFactor Personality Inventory (FFPI). Swets Test Publishers, Lisse.
Hofstee, W.K.B. & De Raad, B., 1991, Persoonlijkheidsstructuur: de AB5C-taxonomie van Nederlandse eigenschapstermen, Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 46, 262-274.
Huygen, M., 1989, Kantoorkarakters: kleine typologie van de bureaucratie, Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage.
Janet, P., 1929, L'évolution psychologique de la personnalité, Chahine, Parijs.
Jansen, F., 1985, Van Apekop tot Zielepoot, Hoe mensen elkaar typeren, Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage.
Jung, C.G., 1917, On the Psychology of the Unconscious, Standard Edition, Princeton, NJ.
Komrij, G., 1989, Humeuren en temperamenten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam.
Kruyskamp, C., 1970, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Martinus Nijhoff, 's Gravenhage.
McPhee, N., 1982, The complete book of insults, Book Club Associates, Londen.
Miller, G.A., 1991, The science of words, Scientific American Library, New York.
Nescio, 1933, De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag.
Norman, W.T., 1963, Toward an adequate taxonomy of personality attributes: replicated factor structures in peer nomination personality ratings, Journal of Abnormal and Social Psychology, 66, 573-583.
Ostendorf, F., & Riemann, R. (2005). Personality and Personality Disorders. European Journal of Personality, Special Issue, 4.
Paunonen, S.V., & Ashton, M.C. (2002). The nonverbal assessment of personality: The NPQ and the FF-NPQ. In: B. De Raad & M. Perugini (red.), Big Five Assessment, blz.171-194. Hogrefe & Huber Publishers, Seattle.
De Raad, B., 1985, Person-talk in everyday life: pragmatics of utterances about personality, Ongepubliceerd proefschrift, Universiteit van Groningen.
De Raad, B., 1992, The replicability of the Big Five personality dimensions in three word-classes of the Dutch language, European Journal of Personality, 6, 15-29.
Stoett, F.A., 1981, Nederlandse Spreekwoorden en Gezegden, Uitgeversmaatschappij Thieme, Zutphen.
Themerson, S., 1974, Logic, Labels, and Flesh, Gaberbocchus, Londen.
Ubbink, G., 1951, Karakterkundig Woordenboek der Nederlandse Taal, Bosch & Keuning, Baarn.
Van Veen, P.A.F., 1990, Etymologisch Woordenboek: De herkomst van onze woorden, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen.
Wiggins, J.S., 1968. Personality structure, Annual Review of Psychology, 19, 293-350.

naar boven




terugnaar de startpagina