Puberteitskenmerken

Voorgeschiedenis
In 1970 publiceerde mevrouw Ursula Avé-Lallemant een uitgebreid onderzoek (Graphologie des Jugendlichen I. Längsschitt Analyse) naar het voorkomen van kenmerken in het handschrift van 10 t/m 20-jarigen die typerend zijn voor deze leeftijdsfase. Ze analyseerde daarvoor circa 2000 handschriften. Later publiceert zij nog twee publicaties die hierop voortbouwen: Notsignale in Schülerschriften en Pübertätskrise und Handschrift. Zij vindt een aantal kenmerken die hieronder beschreven worden (R1 t/m R8, V1 t/m V7, B1 t/m B4, S1 t/m S3) en die ook voor de Nederlandse situatie van toepassing zouden kunnen zijn.

Puberteitskenmerken anno 2003
Eén van de activiteiten van de werkgroep kinderhandschrift bestaat uit het voorbereiden van een onderzoek naar het voorkomen van zogenaamde puberteitskenmerken anno 2003.
Op eigen initiatief hebben we de lijst met te onderzoeken kenmerken uitgebreid met de mate van verbondenheid (B5).
Omdat we momenteel niet over voldoende mankracht beschikken om het onderzoek in die omvang uit te voeren zoals mw. Lallemant dat gedaan heeft, beperken we ons in eerste instantie tot slechts twee kenmerken: helling (R5) en verloop naar links (R6). Ons eerste doel daarbij is om vast te stellen óf er een statistisch significant verband is tussen leeftijd en geslacht enerzijds en de twee genoemde kenmerken anderzijds. Indien dit het geval zou is zullen we ons in een latere fase buigen over de mogelijke oorzaken. Vanuit de "waarneming van alledag" lijkt er bijvoorbeeld vooral bij meisjes een verandering van de helling bij het ouder worden op te treden. De grafologie biedt hiervoor ook een verklaring. Maar voordat we dit verder gaan interpreteren willen we door meten zekerstellen dat we niet "zien" wat we verwachten te zien, maar zien wat de gradenboog ons laat zien. Vooralsnog zullen we ons dus beperken tot het meten van een groot aantal handschriften. Op deze wijze kunnen we misschien een kleine bijdrage leveren aan de wetenschappelijke fundering van de grafologie.

De toelichting bij de kenmerken is gebaseerd op Avé-Lallemant (Notsignale in Schülerschriften, Pübertätskrise und Handschrift).
Ruimtebeeld - Vormbeeld - Bewegingsbeeld - Streekbeeld

Ruimtebeeld

R1. Ontbinding, valt uit elkaar (Raumzerlösung)

Eén van de aspecten, van waaruit elk handschrift te bekijken is, is de indeling van de schrijfruimte. Ze ontstaat vanzelf door de natuurlijke ordening van de woorden op het schrijfoppervlak. Een nadrukkelijke indeling van het schriftbeeld met meer uitgesproken tussenruimtes ontspringt gewoonlijk aan een speciale behoefte aan afstand. Dat kan sociale of verstandelijke oorzaken hebben. Ontstaat er echter geen ordelijk, geen om zo te zeggen ‘geweven’ schriftbeeld, dan ontstaan er leemtes, gaten, ‘beken’ of staan afzonderlijke letters zelfs als eilanden op een leeg vlak, dan ontbreekt het overzicht, dat het schriftgeheel een gestructureerd karakter geeft. (Notsignale)

naar begin

R2. verwarring (zit in en op elkaar)(Raumverwirrung)

Het ruimtebeeld van het goed ingedeelde schrift is als een ordelijk, samenhangend weefsel. Het kan gelijkmatig of regelmatig of harmonisch zijn, wat steeds op verschillende betrekkingen tegenover de omgeving en de wereld wijst. Is het ruimtebeeld echter verward, haken de letters daardoor vaak onleesbaar in elkaar; dan zal men ook een onduidelijke oriëntatie op de omgeving en de wereld kunnen vermoeden.

naar begin


R3. verstarring (stereotiep, mechanisch) (Raumverregelung)

Verstarde ruimte ontstaat, wanneer in plaats van een evenwichtige regelmaat een al te nadrukkelijk uitgebeelde verstarring te zien is. Men herkent haar aan een toenemende meetbaarheid van de schriftonderdelen; dat zijn bijvoorbeeld de richting van neerhalen, hoogte van de middenzone, afstand van neerhalen, woordafstanden, regelafstanden, marges rondom de tekst.

naar begin

R4. tussenruimtes (groter dan woorden zelf) (Raumlöcher)

Te grote ruimtes in de tekst zijn pas aanwijzingen, wanneer zij groter zijn dan de woorden zelf. Ze zijn in het schriftbeeld gemakkelijk te herkennen.

naar begin

R5. linkshellend schrift

Het linkshellende schrift of het naar linksgerichte schrift komt voort uit een tegenbeweging tegen een gevreesd omvallen van het schrift naar rechts. Het eigenlijk nagestreefde verticale krijgt men niet voor elkaar. Het linkshellende schrift moet worden onderscheiden van het linkslopende schrift.

naar begin

R6. linkslopend schrift (linksläufige Schrift)

Het linkslopende schrift is te herkennen aan de tendens om schrijfhalen, vooral eindhalen, naar links om te buigen, die in het aangeleerde schrift naar rechts uitlopen. Men onderscheidt linkslopendheid en, met eenzelfde betekenis, verminderde rechtslopendheid.

naar begin

R7. vervormde bovenlussen (verformte Oberlängen)

Vervormde bovenlengtes vallen tijdens de puberteit bijzonder op. Vaak zijn ze opgeblazen, verder bovenaan dekselvormig afgevlakt of naar links dan wel naar rechts verbogen. Links- en rechtstendensen komen voor, wanneer de blaas, zoals men hem zou kunnen noemen, wordt verbogen.

naar begin

R8. vervormde onderlussen (verformte Unterlängen)

Vervormde onderlengtes komen veel voor in puberteitsschriften, en wel vóór en bij het begin van de puberteit als verschrompeling en naar links verwaaid. Deze weergave is jaren later nog te vinden.

naar begin

Vormbeeld

V1. meanderbinding (Mäander-/Kastenbildung)

Het meanderschrift is aan die omwegen in het schrift te zien, die van doelgerichte verbindingen tussen letters kanteelvormige, “meanderende” vervormingen maken. De eindhalen worden niet direct naar de volgende letter getrokken, maar maken bijvoorbeeld een omweg via de grondlijn van het schrijfschrift. De bogen bovenaan bij de m en n nemen, in plaats van de eenvoudige concave lijnvoering, welvingen tot hoekige vormen toe aan. Men denkt begrijpelijkerwijs, dat dit gekunsteld is; dat is echter niet het geval, het is ‘gecompenseerd’. Het schrijvende kind bespeurt nu de opkomende verslapping van de schrijfhaal, die voor de puberteit ontwikkelingsbepaald is, evenals het beginnende verval van letters. Het vecht ertegen, door de voorgeschreven schrijfwijze te willen afdwingen.

naar begin


V2. eindblokkade (Endsperrung)

Aan het einde van het woord plegen de letters bij het schrijven normaliter – en in overeenstemming met het voorschrift – licht uit te zwaaien. Wanneer daarentegen de woordeinden niet alleen afbreken, maar een uitdrukkelijke loodrechte eindblokkade naar rechts, dus naar het volgende woord toe, wordt opgeworpen, spreekt men van een eindblokkade (ook blokkering naar rechts genoemd). Ze kan zichtbaar worden in de kleine letters van de middenzone, nadrukkelijker zijn ze echter in bovenlengtes te vinden. De t vormt in zoverre een uitzondering, als hij conform de natuurlijke schrijfbeweging aan het einde niet rond zou eindigen. Aanvullend wordt hij echter vaak tot een bijzonder uitgesproken barrière aan het eind van het woord; meestal is hij dan tegelijk als dekstreek geschreven. Het ligt hier dus niet alleen aan het ontbrekende uitzwaaien als overgang naar het volgende woord, maar er kan bij de t op dubbele wijze een remmend karakter voorkomen. Eindblokkades kunnen zich soms ook binnen woorden voordoen, meestal aan het einde van lettergrepen.

naar begin

V3. dekstreek (Deckstrich)

Het schrijfverloop vindt gewoonlijk plaats in een vrij uitzwaaiende reeks van op- en neerhalen. Waar de volgende streek over de voorgaande terugloopt en deze dekt, spreekt men van “dekstreek”. Gebeurt dit in de middenzone, dan wordt het ook als “gesteunde nevenrichting” aangeduid. De dekstreek komt in alle drie de schrijfzones voor.

naar begin

V4. verbeteringen (Retouches)

Retouche noemt men een verbetering, die het handschrift onduidelijk maakt. Om dit te begrijpen, dient men de beweging van de schrijver en zijn gedrag na te maken. Hij tracht in het schrift een correctie aan te brengen, die echter door zijn verkrampte en gefixeerde inspanning tot een minder leesbare letter leidt. verslechtering van de lettervorm als communicatiemiddel leidt. Het resultaat is onduidelijkheid. Het resultaat is onduidelijkheid.

naar begin

V5. rollenschrift (Rollenschrift)

Het rollenschrift (onecht schrift) ontstaat door de onbewuste verwachting van het uiterlijke resultaat, dat weer beantwoordt aan een wensbeeld van de schrijver, een persoonlijk ideaal. Zo verklaart reeds Klages het ontstaan van het handschrift volgens het Darstellungsprincipe (hoe men zich presenteert of wil presenteren).

naar begin

V6. protectiehaal (Sicherungszug)

Een protectiehaal is die verbindingslijn tussen twee letters, die zich op de grondlijn van het schrift als het ware angstvallig vasthecht.

naar begin

V7. inrollingen

Inrollingen zijn bij de rondingen van letters te vinden, dus vooral bij de a, o, g, vaak ook bij het begin van hoofdletters. Ze ontstaan door de beweging van terug- en naar binnen draaien.

naar begin

Bewegingsbeeld

B1. nauwe letters [let ook op secundaire nauwte !] (Enge)

Er is een vuistregel voor, of een handschrift meer als nauw of als wijd is in te delen: hoe kleiner de afstand tussen de neerhalen in de middenzone in vergelijking met hun hoogte - bijvoorbeeld bij kleine letters als m of n –, des te nauwer is het schrift.

naar begin

B2. verslapping (Bewegungserschlaffung)

Elk schrift heeft in het vloeiende op en neer gaan in de middenzone een ritmische afwisseling van spanning en ontspanning. Dit ontstaat door de geautomatiseerde schrijfbeweging en gaat daarna over in het betreffende persoonlijke ritme. In overeenstemming daarmee komt de verslapping van het schriftverloop vooral in de middenzone van het schrift naar voren. Vaak handhaaft zich in boven- en onderlengten zelfs nog een zeker, zelfs compenserend evenwicht. Men noemt de schrijfbeweging en haar uitingsspoor ‘slap’, wanneer de spanning tussen het keren van de beweging boven- en onderaan, maatgevend voor het vormen van kleine letters, niet meer wordt volgehouden. De van nature gespannen schrijflijn kruipt, sleept zich moeizaam voort van links naar rechts over de grondlijn. Het slappe bewegingsverloop ontstaat door gebrekkige “doelmatige verstijving” (Pophal) bij de schrijfpoging. We herkennen haar aan de niet-elastische beweging tussen beide grenspunten van de middenzone, waarbinnen de verticale lijn als het ware pendelt. Het op en neer moet het heen en weer ritmisch aanvullen, en het bewegingsverloop van het schrijven heet daarom ook verloopritme. Verslapping van de beweging wordt veroorzaakt door krachteloosheid.

naar begin

B3. verstijving (Versteifung des Bewegungsablaufs)

De normaal gesproken vloeiende en ritmische voortbeweging in het op en neer van de pendelstreek bij het schrijven, kan in verstijving overgaan. Ze is gemakkelijk te diagnosticeren, wanneer men alleen de middenzone bekijkt en het op en neer van de beweging tussen de boven- en ondergrenzen van de kleine letters als pendelbeweging bekijkt. Pophal heeft uit klinische observaties “verstijvingsniveaus” verkregen, die over een fysiologisch gestoord verloop informatie verschaffen. De verstijving kan uit een ongepaste hoekverbinding bestaan, wordt daar althans meestal door versterkt. Vaak komt naast de verstijving van het verloop nauwte van het schrift voor. Het verstijfde bewegingsverloop is een surplus aan inzet bij het schrijven, af te lezen aan de verstarring van de verticalen tussen de keerpunten boven- en onderaan in de middenzone. Vaak is het een compensatie van ervaren slapheid.

naar begin

B4. overbeweeglijkheid (Hyperkinese)

Elk handschrift is samengesteld uit de aspecten vorming en beweging, waarbij de vorming voor het begrip van de analyse belangrijker is. Bij een extra overmaat aan schrijfbeweging ten opzichte van de vorming van de letters, spreekt men van hyperkinesie. Daarmee wordt niet een pure verwaarlozing van de vorm bedoeld, zoals tijdens de puberteit zo vaak voorkomt, maar een ‘bewegingsstorm’, die de vorm overrompelt. Hier is meestal sprake van een disfunctionerende sturing, misschien zelfs van een onvermogen tot sturing.

naar begin

B5. verbondenheid (Verbundenheitsgrad)

Om de mate van verbondenheid vast te stellen, zoekt men alle plaatsen in het schrift op, waar de schrijver de pen heeft opgetild en de inktstroom dus werd onderbroken. Er is sprake van een gemiddelde verbondenheid, wanneer een eenlettergrepig of kort tweelettergrepig woord zonder penoptilling wordt geschreven. Los van het aantal met elkaar verbonden letters, speelt bij het bepalen van de mate van verbondenheid een speciale soort on- dan wel verbondenheid een rol. Een penoptilling na letters met boventekens of letters die linkslopend eindigen, weegt lichter dan die, waarbij geen aanleiding tot onderbreken bestaat. Omgekeerd: verbondenheid, die ook dan plaatsvindt, wanneer de voorgaande letter het plaatsen van een boventeken vraagt of linkslopend eindigt en daardoor het verbinden bemoeilijkt, geeft meer gewicht aan de mate van verbondenheid dan een verbinding tussen letters zonder boventeken of letters die rechtslopend eindigen. Wie na een letter met boventeken wel de pen optilt, vervolgens echter het boventeken met de volgende letter verbindt, heft de onderbreking als het ware weer op. Onverbonden beginhoofdletters, bij verder verbonden schrift, hebben geen directe invloed op de mate van verbondenheid, maar moeten wel als bijzonderheid worden genoteerd. Verder moet worden gelet op aangelapte of gelaste verbindingen, die als verborgen onverbondenheid eveneens apart worden vermeld. Hetzelfde geldt voor het onvermogen om te verbinden, waarbij twee streken – bij beoogde verbinding – naast elkaar lopen.
Van de sterkste mate van onverbondenheid is sprake, wanneer bij elkaar horende letterdelen los van elkaar worden geschreven.
(Niveaus: verbonden, gegroepeerd, wisselend, onverbonden, blokschrift)

naar begin

Streekbeeld

S1. niet-elastische streken (Unelastizität des formenden Schriftstriches)

Een mens, die lichamelijk en geestelijk gezond is, schrijft normaal gesproken met een ‘elastische’ streek. Schriften met een onelastische streek vallen daardoor op, dat de schrijflijn al in de afzonderlijke letters, duidelijker echter in het woord, verslapt of verstart. Slapheid en starheid zijn de twee verschijningsvormen van de onelastische streek. Dat de onelasticiteit hier plaatsvindt bij de vormgevende streek, onderscheidt deze zich van die van het bewegingsverloop, dus van bewegingsverstijving en bewegingsverslapping (B2 en B3). Bij de onelastische streek is de streek niet eens meer gespannen in de letter of het letterdeel. Het duidelijkst komt het daar tot uitdrukking, waar gewoonlijk de spanning bij de lettervorming te zien is bij ritmisch dansende kleine letters als m, n of u. Met elasticiteit van de streek wordt niet de slapheid van het bewegingsverloop bedoeld – hoewel beide kenmerken meestal samen voorkomen – maar de streek als zodanig, als lettervormende streek, kan onelastisch-slap of onelastisch-star zijn.

naar begin

S2. pasteus-wazige streken (teigig-trüber Strich)

Pasteus-vlekkerig noemt men die streek, die breed, daarbij echter ook troebel of vlekkerig is. Dat onderscheidt hem van de sinds lang in de grafologie bekende ‘pasteuze’ streek, die breed is, maar ook zuiver, transparant en duidelijk is. Men bekijkt de streekkwaliteit, het schrijfspoor als zodanig en zijn structuur, die vermolmd of vlekkerig kan zijn. Deze is te onderscheiden van de gegranuleerde streek (Pophal), die heel helder kan zijn, en van de amorfe streek (Pophal), die geen activiteit meer verraadt. Uiteraard is de pasteus-troebele streek ook niet homogeen (Pophal), al laat deze structuur nog wel substantie zien. De pasteus-troebele streek ontstaat gemakkelijk door ontbrekende vastheid van de penvoering en door een slappe pengreep. Men kan dergelijke streekbeelden echter ook zien in schriften, die met balpen of zelfs potlood zijn geschreven.

naar begin

S3. onderbroken streken (Strich-Zerbrechungen)   

Men spreekt van streekonderbrekingen, als het schrijfspoor op die plaatsen ontbreekt, waar verbondenheid hoort te zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval binnen een hele letter of bij verbindingen van letters, die eigenlijk geen penoptilling verdragen. Ze zijn te onderscheiden van streekonderbrekingen binnen een woord bij het zetten van het boventeken, bij het verdelen van lettergrepen, bij het los schrijven van hoofdletters.
In samenhang met onderbrekingen moeten ook de zogenaamde ‘lassen’ of aanlappingen worden gezien. Zo noemt men een streek onderbroken, als de nieuwe haal aan de voorgaande overlappend wordt vastgemaakt. Bij kinderen wordt hij vaak rechtstreeks vastgeplakt. Dit ontstaat door de bereidwilligheid om een breuk te willen herstellen.

naar begin

terug naar de startpagina